De klanten van kapper Cees Hurkens
Hurkens was sedert 1920 in de Bossche kapperswereld een begrip. Willem Hurkens, de vader van Cees, begon in die jaren als leerling-kapper bij Nico Martens aan de Stationsweg, in de avonduren volgde hij een opleiding 'onduleren' bij een Amsterdamse collega. Watergolven en permanenten kwamen in die jaren van de charleston opzetten.
Sedert 1924 had Hurkens sr. salons aan de Koninginnenlaan, achtereenvolgens aan de oostzijde [tot 1928] en aan de westzijde [tot 1956]. In dat jaar liet zoon Cees Hurkens op de in 1944 weggebombardeerde hoek Havenstraat / Koninginnenlaan een nieuwe kapsalon bouwen. Deze kreeg in 1972 een opvolger aan de Pettelaarseweg. Cees' laatste salon was gevestigd op Peperstraat waar hij met zijn vrouw Annelies nog steeds woont. In onderstaand verhaal volgt de geschiedenis van een eeuw kappen, kappers en klanten.
'In mijn tijd, toen er nog geen kappersscholen waren, leerde je het vak in de praktijk, zoals in de tijd van de gilden de gezel bij de meester in de leer ging. Mijn vader begon na de lagere school, dat was in zijn tijd nog op twaalfjarige leeftijd, bij ome Sjef Pennings als inzeper. Pas nadat hij enkele jaren niets anders had gedaan mocht hij scheren gaan leren. Dat werd geoefend op bolhoeden of op flessen waarvan je met een scherp mes het etiquet afscheerde. Zo heb ik dat ook nog geleerd. Ongeveer in 1911 is vader bij Nico Martens begonnen als leerling kapper. Daar leerde hij een Bossche aannemer Verkuylen kennen, iemand die veel huizen bezat. Verkuylen vroeg vader of hij voor een zieke kapper op het Hinthamereind wilde invallen. De man was dodelijk ziek, genoot geen uitkering, maar moest toch zien rond te komen. Op dat verzoek is vader ingegaan. Na drie maanden is hij teruggekomen en is, na een onderbreking vanwege een vrijage in Delft, in 1924 met een eigen zaak begonnen. Intussen had hij mijn moeder -Kappé- leren kennen. Door de bemiddeling van aannemer Verkuylen kreeg hij een voormalige melksalon op Koninginnenlaan 24 toegewezen.
Vader klaagde over de nieuwkomers op 't Zand van wie er al enkele failliet waren gegaan. Zodoende hoefde hij de eerste jaren geen huur te betalen. Dat was vaders start als zelfstandig kapper in de beginjaren twintig.'
Eerste geldkistje
Met behulp van Cees' grootvader, de smid Antoon Hurkens en de ooms Kappé, is de zaak ingericht. Enkele stukken uit het interieur toont Cees met trots. Zo haalt hij een kapstok, een scheermes en een geldkistje te voorschijn, attributen die afkomstig zijn van Jan Kappé, broer van grootmoeder. Omdat het geldkistje in het keukenfornuis werd bewaard, is het op een keer oververhit geraakt, daardoor ziet het er zwartgeblakerd uit. Hoewel de munten die erin zaten, gesmolten waren en de papieren verpulverd, kregen zijn ouders bij de Hanzebank er toch nog de waarde voor terug.
De salon is tot 1928 gevestigd geweest op de hoek Koninginnenlaan / Maaslandstraat. Ook al was Cees toen vier jaar, hij kan zich de situatie nog goed voorstellen: 'De vloer was belegd met bruine en witte tegels, achter in de zaak liep links een trap naar boven naar de eetkamer en de keuken. Vanaf dat punt liep ook een trapje naar het souterrain. Aan de voorkant, nog zichtbaar aan het rooster, lag onder de wachtkamer de slaapkamer van mijn ouders, daarachter sliepen wij, Sjef en ik.
Het was een hele mooie kapsalon, vrienden van vader hebben het oud-Hollands toilet ontworpen. Het van eiken hout gestoken meubilair was uitgevoerd met lades en drie wastafels met messing kranen voor warm en koud stromend water. Daarboven hing de spiegel van drieënhalve meter, voor die tijd een unieke afmeting.
De complete inrichting met de inmiddels gescheurde spiegel is nog lange tijd binnen de familie Kappé gebleven.'
Over de beginjaren vertelt hij: 'Oorspronkelijk was vader herenkapper, maar tegen wil en dank is hij onder druk van de mode dameskapper geworden. Kort na de oorlog '14-'18 kwam onder invloed van de polka een eind aan de lange haardracht. De charleston bracht de kortgeknipte kopjes voor de vrouwen met zich mee. Dat was de aanzet zich op de damescoiffure te gaan toeleggen,' zo beschrijft Cees de ontwikkeling van de haarmode. 'Elke getrouwde man wilde een vrouw die met de nieuwe mode meedeed.'
Krulijzers
'De dames werden in de oorspronkelijke wachtkamer geknipt, pas nadat de herensalon gesloten was. Dat gebeurde zonder opleiding, het was een volkomen nieuw vak. Een vrouw ging niet naar de kapper, de sjiek ging naar Brussel of naar Amsterdam. Tante Marie Brugman uit Drunen, ook een kapster, heeft bij Pothof op de Overtoom het onduleren geleerd, dat was het krullen maken met een boven een gasvlam verwarmde tang. Op zijn beurt heeft ook vader in de avonduren van haar het vak geleerd. Moeder, die bij terugkeer van vader er speciaal voor uit bed kwam, stond dan model.' Dat was nog ver voor de tijd dat Bruysters en de grimeur Scheefhals van de Pensmarkt bekendstonden als dameskappers. Het dameskappersvak beperkte zich tot het wassen en drogen van haar, en het met de toenmalige krulijzers opsteken.
Jan van der Loo, de zoon van degene met wie vader Hurkens in het bestuur van de Kappersbond had gezeten, was een van de eersten die met het permanentijzer van Eugène Gallia begon. Dergelijke apparaten werden door de Haagsche firma Van Neervoort-Bouts geïmporteerd.' Met de familie Neervoort-Bouts, nu ver in de tachtig, onderhouden Cees en Annelies Hurkens nog steeds vriendschappelijke contacten.
Kappersbeurs
De fabricage van kappersproducten en aan-
| 103 |
verwante artikelen begon zich pas na de Eerste Wereldoorlog tot een levendige industrie te ontwikkelen. Cees Hurkens: 'Wekelijks kwam er een reiziger met kappersartikelen aan de deur, zoals een vertegenwoordiger toen nog werd genoemd. Eenmaal per jaar hield de groothandel in Lohengrin op de Markt een kappersbeurs. Achter in de zaal stonden de verkopers en vertegenwoordigers de scheerbekkens, vaporisateurs, scheermessen en natuurlijk het assortiment van haarlotions, zepen en snuisterijen aan te prijzen.
Van oudsher was De Vergulde Hand de bekendste scheerzeep, aftershave bestond nog niet. De nabehandeling van het scheren gebeurde met een vinaigre. 'Piver' was de klinkende naam, die in de herensalons voor het hoofd werd gebruikt en Schwarzkopf de bekende shampoo voor dames. Als parfums herinner ik mij Rève d'or en Pompeïa.'
Standsverschil
'Elke buurt had zijn eigen kapper; in de volksbuurt vestigde zich, eerst nog bescheiden in een voorkamertje, een barbier. In de betere woonwijken en winkelstraten zat een middenstandszaak, de bovengemiddelde zaken lagen in de duurdere binnenstad en de zaken die daar bovenuit staken, de sjieke coiffeurs, waren op de Markt gevestigd.
Hun clientèle bestond uit de bankiersfamilies, zoals de Van Dijks, de Van Mierlo's, de Van Lanschots en de Tilmannen. Bij Martens lieten zich de hogere ambtenaren, onder wie de commissaris van politie, directeuren van de verzekeringsmaatschappijen en de rechters van justitie coifferen.'
Nieuw elan
'Toen vader zijn eigen zaak aan de Koninginnenlaan begon kreeg hij met een nieuwe generatie jonge intellectuelen te maken. De pas afgestudeerde jonge onderwijzers, lyceïsten en gymnasiasten waren de voorlopers van een nieuw elan dat na de Eerste Wereldoorlog ontstond. Het manifesteerde zich in zang-, toneel- en studentenverenigingen en op Brabant gerichte heemkundekringen, zoals onder meer Jong Brabant en het 's-Hertogenbosch Gemengd Koor. Wanneer zij na vieren van school kwamen, groepten de jongelui tezamen in de achterkamer van vaders salon. Aan de ronde tafel met twaalf van die prachtige tonetstoelen werd gediscussieerd.'
Het gebruik in haarverzorging
'Het was zo dat haarwassen en de haarverzorging in het algemeen geen gewoonte was van Jan-met-de-pet. Die waste zichzelf en ook zijn haar met huishoudzeep. Alleen in de sjiekere zaken van Bruysters en Martens liet de betere stand zich op deze manier shamponeren en verwennen.
De arbeiders zoals ik ze mij herinner, zoals die van de Vughterdijk en de mannen die aan het Drongels kanaal werkten, gingen hooguit één keer per week -en dan nog op zaterdag- naar de barbier om geschoren te worden. Pennings op de Vughterdijk was bijvoorbeeld zo'n volkszaak.
De militairen lieten zich vaker scheren; zij hadden bij de buurtkapper in de Tolbrug of de Beurdsestraat hun eigen scheerkwast in een bekertje staan waarvoor zij een dubbeltje per week betaalden.'
Artistiek beroep
Het kappersvak is toch iets waar je de hele dag aan mensen staat te friemelen, het is een beroep waarin je, op een nogal intieme manier, met mensen moet kunnen omgaan. Kappers hadden vaak iets vrouwelijks, noem het artistiek. Men kende het woord homo in mijn tijd niet, maar ze waren er wel! Als je te lomp was, behoefde je niet aan het beroep van kapper te beginnen. Jan van Ommen, overigens geen homofiel, was een voorbeeld van een artistieke kapper. Jan werd de 'Jerusalem' genoemd, omdat hij al vòòr de Eerste Wereldoorlog op reis naar Israël was geweest. Daar kwam hij nooit over uitverteld. Het was een lange wat magere, roodharige man. Hij had zijn zaak in de Oisterwijkstraat, die is voortgezet door Van de Griend. Door zijn uiterlijk, met van die grote flambards, waardoor zijn smoeltje nog kleiner werd, was het een bijzondere verschijning.'
Revues 't Zand
Zijn huis en salon hing vol met door hem zelf gemaakte schilderstukken. Bovendien was hij grimeur van de revues die in het parochiehuis van de Leonardus in de Kempenlandstraat werden opgevoerd. In 1935, bij het 750-jarig bestaan van 's-Hertogenbosch, heeft hij meegewerkt aan de wijkspelen van 't Zand. Daarin had vader de rol van 'De Gelaarsde Kat'. Als zodanig werd hij door Van Ommen gegrimeerd o.a. met een van kippeveertjes samengestelde snorrebaard. Dat was heel kunstig wat die man deed.'
Het wereldje van de meer homofiele kappers heeft Cees nooit echt gekend. Dat speelde zich in die dagen binnenskamers af, zegt hij. 'Pas toen ik zelf een goed lopende zaak had, kwam homosexualiteit ook meer in de belangstelling te staan en durfden de homo's er ook bewust voor uit te komen.'
De eerste zaak van vader Willem Hurkens [* 16-11-1897], die kort voor en gedurende de Eerste Wereldoorlog het kappersvak leerde bij Nico Martens op de Stationsweg. In het begin van de twintiger jaren opende Willem Hurkens op de hoek Koninginnenlaan / Maaslandstraat zijn eerste zaak. Op de foto v.l.n.r. Toon Verhagen, moeder Francisca Kappé, vader Willem Hurkens en Huub van de Ven. Toon Verhagen is later een kapperszaak in de Vughterstraat begonnen en Huub is overgestapt naar ome Frans Kappé. Op de markante hoek van de Koninginnenlaan heeft tot 1954 Jos Kappé en daarna, tot 1 januari 1990, Herman Degens [* 1920] het kappersbedrijf uitgeoefend. Toen Degens stopte betrok Van Tilburg, een groothandel in kappersartikelen, de benedenverdieping.
| 104 |
'De rooie Hurkens'
Willem Hurkens, Cees' vader, heeft zich altijd tot de arbeiders aangetrokken gevoeld. Hij was dan wel gelovig, maar geen fanatiek katholiek die de kerkelijke regels klakkeloos volgde. Omdat hij voor die tijd te links georiënteerd was, stond hij bij de pastoor niet al te best aangeschreven.
De botsingen die hij veroorzaakte volgde uit zijn kritische opmerkingen. Vroeger waren de kappers tot zondags een uur geopend. De Bond ter bevordering van de zondagsrust, waarvan de pastoor voorzitter was, had als doelstelling een eind aan het zondagswerk van kappers te maken. Toen Hurkens sr. eens ageerde tegen een bestuurslid van de kappersbond, die de gewoonte had de pastoor op zondagmorgen te scheren, werd hij met scheve ogen aangekeken. Een ander conflict kwam voort uit de medewerking van Hurkens' kinderen, Sjef en Cees, die optraden in de matinees van Oeteldonk. Pastoor Van der Kant, die Hurkens daarover kwam berispen, werd de deur gewezen. 'Dat maak ik zelf wel uit,' moet Hurkens sr. tegen de pastoor gezegd hebben.
'In de tijd van het 'rijke roomsche leven' was het als rooie rakker een wikken en wegen om tussen de mazen van het net door te zwemmen,' verduidelijkt Cees. 'Want als je bij de pastoor uit de gratie was, dan kon je je zaak wel opgeven. Pastoors waren in staat hun gelovigen te verbieden zaken te doen met hen niet-welgezinde winkeliers.
Om elke confrontatie te ontwijken ging vader bij het koor. De enige reden was, dat hij dan niet prominent in de kerk hoefde te zitten, maar wèl aanwezig was. Doordat hij voor de parochie de revues schreef, maakte hij zich ook nog eens onmisbaar en kon hij zich bepaalde vrijheden permitteren.
Voor de schone schijn hing vader een portret van Hare Majesteit en een kruisbeeld in de zaak.'
HURKENS' HAUTE COIFFURE
Salon de Syndicat
d'Haute Coiffure Française
Koninginnenlaan 19-21, tel. 32998.
Pettelaarseweg 261, tel. 34860.
Karige verdiensten
Dat kappers lange tijd hebben geklaagd, moet Cees toegeven. 'Dat is ook zo, want als je niet klaagde kwam er niemand meer in de zaak. Een bediende had het zonder meer slecht, die moest het van de fooien hebben. Het ging zo iemand beter af als hij eenmaal voor zichzelf was begonnen.
Mijn vader en moeder verdienden vier maal zoveel als het gemiddelde salaris van een onderwijzer. Die had ongeveer honderdvijftig gulden in de maand. Over zo'n bedrag durfde je niet te pochen, want dan had je het in de ogen van jouw klanten niet meer nodig. Ik weet wel toen ik in 1952 mijn eerste auto kocht, vader verschrikt reageerde dat je zo iets niet kon doen tegenover je klanten. 'Hij doet dat van onze centen', zouden zij reageren.'
Verhuizingen
De geschiedenis van Hurkens is wat locaties betreft heel wisselvallig, zo blijkt uit het verhaal van Cees. 'Vader heeft in 1928 de zaak voortgezet aan de Koninginnenlaan 49 en tegelijkertijd het hoekpand overgedragen aan zijn vakgenoot en familielid Sjef [ook wel Jos] Kappé. En weer wat later zijn ze verhuisd, vader naar nummer 35 met een damessalon en Kappé naar 37 met een herenkapsalon. Daardoor leken die twee panden één grote kapperszaak. Boven de ene zaak stond op een emaille bord 'herenkapper' en boven de andere 'dameskapper'. Cees heeft in 1956 op de braakliggende grond op de hoek Koninginnenlaan / Havenstraat een eigen kapsalon laten bouwen.
Haute coiffure
In 1972 ging de zaak aan de Koninginnenlaan dicht. De laatste vijf jaar werd ze nog geleid door bedrijfsleider Sprengers, maar door de greep die Cees op de coiffure verloor, stopte hij deze vestiging op 't Zand. De mentaliteit van het personeel, die in zijn ogen 'een huis- en tuinkapsel' prefereerden boven de haute coiffure die hij zelf voor ogen stond, beviel hem niet langer. 'Wat je ook aan opleidingen investeerde, het kwam er niet uit. Bovendien groeide de zaak zo hard, dat wij er zelf niets meer over te vertellen hadden.'
Hij besloot met Annelies aan de Pettelaarseweg een nieuwe start te maken.
De zaak op het Sweelinckplein, waar een beperkt aantal van zes stoelen stond, werd aanvankelijk door henzelf beheerd. Maar toen het werk hen ook hier weer boven het hoofd groeide, trokken zij zich in 1983 terug op de kleinere, maar sjieke locatie aan de Peperstraat.
| 105 |